‘Ik zal later eens een schrift hebben, waarin ik proberen zal te schrijven. Dat is iets, waarmee ik alleen moet klaar komen, mijn privé-front, het zal soms wanhopig zijn. Het zal er in dat schrift uitzien als een bloedig slagveld van strijdende en elkaar bevechtende woorden. En misschien rijst dan boven dat slagveld nog eens uit, zuiver als de maan, een klein verhaaltje, dat hier en daar als een kalmerende glimlach boven een onrustig leven zal staan.’
20 september 1942
Etty Hillesum 1914 – 1943
Esther (Etty) Hillesum wordt op 15 januari 1914 in het ouderlijk huis aan Molenwater 77 te Middelburg geboren.Toen Etty Hillesum twee jaar oud was werd op 27 januari 1916 Jacob (Jaap) geboren. Vier jaar later was met de geboorte van Michael (Mischa) op 22 september 1920 het gezin compleet. De drie kinderen, Etty, Jaap en Mischa groeiden op met ouders waarvan de vader een groot deel van zijn tijd in de boeken zat of aan het werk was en een moeder die een wanordelijk huishouden runde. Omdat Louis Hillesum regelmatig van school veranderde, verhuisde het gezin dus vaak.
Na de lagere school ging Etty in 1926 naar het Deventer gymnasium, de school waar haar vader rector was. Zij volgde Hebreeuwse lessen op school en sloot zich in een van de laatste schooljaren aan bij een zionistische jeugdgroep, die Eduard Kleerkoper, een klasgenoot van Etty, had opgericht. Tijdens de bijeenkomsten werd er over allerlei actuele en politieke thema’s gesproken. Etty nam vooral de rol van toehoorder aan en hield haar politieke ideeën voor zichzelf. In 1932, na het behalen van haar eindexamen gymnasium, verliet zij het ouderlijk huis in Deventer om in Amsterdam rechten te gaan studeren. Zij ging op kamers bij de familie Horowitz in de Ruysdaelstraat 32.
Na op nog een tweetal andere adressen gewoond te hebben, trok zij in maart 1937 in bij de accountant en weduwnaar Han Wegerif- ‘Pa Han’ in haar dagboeken en brieven – in de Gabriël Metsustraat 6, waar haar broer Jaap al op kamers woonde. In ruil voor wat huishoudelijke taken en gezelschap kreeg zij gratis kost en inwoning van Wegerif en ontving zij zo nu en dan wat zakgeld. Al vrij snel ontstond er een relatie tussen de 35 jaar oudere weduwnaar en Etty. Zoon Hans, die ook bij zijn vader inwoonde, had moeite met de relatie tussen zijn vader en Etty. De verhouding duurde tot aan Etty’s definitieve vertrek naar Westerbork in juni 1943.
Naast haar rechtenstudie, waarvoor zij op 23 juni en op 4 juli het doctoraalexamen met succes aflegde, studeerde Etty in Leiden en Amsterdam Slavische talen. Zij volgde in Leiden de colleges van de bekende Slavist Nicolaas van Wijk. Een keer per week kreeg zij samen met een klein groepje studenten college bij Van Wijk thuis. De professor onderwees in zijn studeerkamer de studenten in het Oudkerkslavisch.
Etty had een grote voorliefde voor de Russische taal en literatuur. Geregeld refereert zij in haar dagboeken, naast haar favoriete dichter Rainer Maria Rilke, aan de befaamde werken van de Russische schrijvers Dostojevski en Tolstoj. Aan de Volksuniversiteit van Amsterdam verzorgde zij zelf een cursus Russisch. Later gaf zij, om wat bij te verdienen, privélessen Russisch. De lessen, die een uurtje duurde, gaf zij bij haar thuis in de Gabriel Metsustraat. Een van haar leerlingen was Swiep van Wermeskerken. Zij vond dat Etty een zeer goede docente was. Zij kon de meest complexe zaken op zo’n manier uit leggen dat het haast simpel leek. Haar studie Slavische talen heeft zij vanwege de oorlogsomstandigheden nooit kunnen afronden.
In haar studententijd verkeerde Etty in een politiek linksgeoriënteerd milieu. Met een aantal van haar studievrienden sloot zij zich aan bij de Studentenliga tegen Oorlog en Fascisme. Etty wordt herinnerd als iemand die tijdens de bijeenkomsten vooral een luisterende, passieve rol aannam en voor koffie en sfeer zorgde.
Louis Hillesum
Levie (Louis) Hillesum, werd op 25 mei 1880 in Amsterdam geboren. Hij was de jongste van vier kinderen. Zijn vader Jacob Samuel Hillesum was koopman en was gehuwd met Esther Hillesum-Loeza, naar wie Etty is vernoemd. Louis Hillesum had de droom om violist te worden, maar als gevolg van een oogontsteking raakte hij bijziend. Zijn gewenste carrière moest hij opgeven. Na de middelbare school studeerde hij klassieke talen aan de Universiteit van Amsterdam. Hij doorliep zijn studie succesvol en op 10 juli 1908 promoveerde hij cum laude op zijn proefschrift De imperfecti et aoristi usu Thucydidis.
Louis Hillesum ging als leraar aan het werk. Het lesgeven ging hem echter niet eenvoudig af en daarom wisselde hij geregeld van school. Zijn carrière als leraar begon in Middelburg in 1911. Drie jaar later, in 1914, stapte hij over naar het gymnasium in Hilversum. In 1916 in volgde een aanstelling op een minder grootschalig gymnasium in Tiel. In 1918 volgde Winschoten waar hij, naast zijn functie docent klassieke talen, ook conrector werd. Deze beide functies behield Louis Hillesum toen hij in 1924 aan het Deventer gymnasium werd aangesteld.
Vier jaar later werd hij rector van de school. Deze functie bekleedde hij totdat hij op last van de Duitse bezetter op 29 november 1940 zijn functie moest neerleggen. Het voor Joden vanaf november 1940 verboden om in overheidsdienst te werken en Joodse leraren werden gesommeerd te vertrekken.
Louis Hillesum wordt gekenschetst als een rustige, erudiete en stoïcijnse kamergeleerde met een goed gevoel voor humor. Als docent was hij streng en hij werd omschreven als star. In de lagere klassen waren de leerlingen bang voor de strenge rector. Niet op tijd komen of andere ‘overtredingen’ werden streng bestraft. Als docent in de hogere klassen was het echter een ander verhaal en werd hij om zijn kennis van de klassieken meer gewaardeerd door zijn leerlingen.
Riva Hillesum
Op 7 december 1912 trouwde hij met Rebecca (Riva) Bernstein. Zij werd op 23 juni 1881 in het Russische Potsjeb geboren. Riva was de dochter van Hinde Lipowsky en Michael Bernstein. Reeds in haar jonge leven kreeg Riva te maken met de verschrikkingen van pogroms gericht tegen de Joodse bevolking. Op haar zesentwintigste ontvluchtte zij haar moederland en kwam op 18 februari 1907 naar Nederland. In Amsterdam trok zij in bij de familie Montagnu in de Tweede Jan Steenstraat 21. In datzelfde jaar kwamen, eerst haar jongere broer Jacob en later haar beide ouders naar Amsterdam. De familie Bernstein emigreerde een aantal jaren na hun vestiging in Nederland naar de Verenigde Staten. Riva Hillesum ging niet met haar familie mee. Zij had Louis Hillesum ontmoet en was met hem getrouwd.
Riva Hillesum-Bernstein wordt omschreven als een dominante, extraverte en chaotische vrouw. Zij zou last hebben van wisselende stemmingen. De ene dag bruiste zij van vitaliteit om vervolgens dagen achtereen zich in sombere stemmingen en geklaag te storten. In de Deventer gemeenschap vond men de vrouw van de rector van het gymnasium maar een wat vreemde en overheersende vrouw. Vader en moeder Hillesum verschilden nogal van karakter Vader Hillesum was de rustige en teruggetrokken kamergeleerde en moeder Hillesum was extravert, druk en chaotisch.
Jaap Hillesum
Jaap Hillesum behaalde in 1933 zijn gymnasiumdiploma en begon in datzelfde jaar aan de studie medicijnen, eerst in Amsterdam en daarna in Leiden. De eerste studiejaren doorliep hij vlekkeloos. In 1936 slaagde hij voor zijn kandidaatsexamen. Jaap had, ondanks zijn eerste succesvolle studiejaren te kampen met ernstige psychische problemen en hij werd meerdere keren opgenomen in een psychiatrische kliniek. Een aantal studievrienden uit die periode viel het op dat Jaap soms tijdens een conversatie de draad opeens volledig kwijtraakte en zijn woorden dan in een onsamenhangende brei verzandden. Een andere studievriend, die Jaaps muzikaliteit en zijn spel op de cello roemde, omschreef hem als ‘Een wonderlijke jongen, die altijd leefde op de grens van wat je genialiteit en krankzinnigheid noemt’.
Met zijn studie moest hij noodgedwongen stoppen, maar later wist hij aan de Universiteit Leiden zijn studie voort te zetten. Jaap kreeg het voor elkaar om een plek als coassistent te bemachtigen in het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis in Amsterdam. Hier werkte hij totdat hij op 29 september 1943 naar Westerbork werd gedeporteerd.
Mischa Hillesum
Mischa Hillesum gaf op jonge leeftijd al blijk van een enorme muzikale begaafdheid. Dit tot groot genoegen van zijn vader, die zelf een carrière in de muziek ambieerde maar dit niet had kunnen waarmaken vanwege zijn oogaandoening. Mischa wilde pianist worden en was als kind vaak achter de piano te vinden. Een jeugdvriendin van de Hillesums, Leni Wolff, die bij hen thuiskwam, was zeer onder de indruk van Mischa’s haast griezelige talen. Een klasgenootje van Etty herinnerde zich nog dat wanneer zij bij de familie thuiskwam, Mischa, die toen niet ouder dan vier jaar was, vrijwel direct vroeg of hij iets voor haar mocht spelen.
Voor de ontplooiing van het muzikale talent van zijn zoon leek het Louis Hillesum het beste dat Mischa naar Amsterdam zou gaan. Het muzikale klimaat in Deventer was Mischa inmiddels ontgroeid en zo vertrok hij als elfjarige in 1932 naar Amsterdam, waar hij bij een pleeggezin, de familie Horowitz, kwam te wonen.In de hoofdstad bezocht Mischa het Vossius Gymnasium waar hij goede resultaten behaalde. De bekende pianist en muziekpedagoog George van Renesse ontfermde zich over de jonge Mischa en was sinds 1931 zijn leermeester. Van Renesse kreeg zelf op jonge leeftijd-hij was pas 21 jaar- de aanstelling van hoofddocent aan het conservatorium. Hij zag in Mischa een natuurtalent die niet teveel gestuurd moest worden. Er was hier en daar nog wel ruimte voor een technische verbetering, maar Renesse wilde dat de begaafde pianist de vrijheid kreeg om zijn eigen muzikale pad te bewandelen.
Met achttien jaar had Mischa zijn debuut. In de Bachzaal van het Amsterdamse Conservatorium was Mischa zijn eerste solo-optreden. Nadat Mischa aarzelend het podium opkwam en zich naar de piano begaf, wist hij met zijn spel het publiek in vervoering te brengen.
Kort na dit optreden werd Mischa opgenomen in de Joods psychiatrische inrichting, het Apeldoornsche Bosch.
Net als zijn broer Jaap, leed Mischa aan een labiele psyche. Gedurende zijn korte leven balanceerde Mischa Hillesum telkens tussen zijn muzikale genialiteit en een wankele en onbestendige geestesgesteldheid.
Julius Spier, de ‘S’ uit het dagboek
In februari 1941 maakt Hillesum kennis met de psycho-chiroloog Julius Spier, de ‘S’ in haar dagboek. In maart 1941 gaat zij bij hem in therapie om iets te doen aan haar ‘seelische Verstopfung ’. Er ontstaat naast de relatie therapeut-patiënt, ook een bijzondere vriendschaps-en liefdesrelatie die in Etty’s persoonlijke- en spritiuele groei een essentiële rol speelden. Spier zette haar ook aan tot het bijhouden van een dagboek.
Julius Spier werd in 1887 in het Duitse Frankfurt am Main in een Joods gezin geboren. Op zijn veertiende kwam Spier als leerling in dienst bij het metaalhandelsbedrijf Beer Sondheimer & Co. Hij wist binnen het bedrijf een leidinggevende positie te verkrijgen en werkte vijfentwintig jaar voor de handelsfirma. Na deze periode in het zakenleven besloot hij zich te wijden aan de psychochirologie. Hij ging in de leer bij Carl Gustav Jung, de befaamde Zwitserse psychiater en de grondlegger van de analytische psychologie. Hij vertrok daarop naar Zürich. Al op jonge leeftijd had hij belangstelling voor de handleeskunde en nu was het moment om zich daar verder in te bekwamen. Jung- die het voorwoord van Spiers postuum verschenen boek Worden wie je bent schreef- was erg onder de indruk van Spiers handleeskundige gaven en zijn methodiek en hij raadde hem aan om een eigen praktijk te beginnen. Dit advies nam Spier ter harte en hij opende in 1929, in de Duitse hoofdstad Berlijn, de deuren van zijn eigen praktijk.
In 1917 was Spier getrouwd met Hedl (Hedwig) Rocco. Zij kregen twee kinderen: Ruth en Wolfgang. Dit huwelijk hield echter geen stand en in 1935 ging het paar uit elkaar. Na verschillende verhoudingen verloofde Spier zich in 1937 met een van zijn chirologie-leerlingen, de Joodse Herta Levie (1916-2014) in Hillesums dagboek vaak aangeduid met ‘Die Freundin’.
In 1939 moest Spier, vanwege zijn Joodse afkomst, het naziregime ontvluchten en kwam naar Nederland. Hij vestigde zich in Amsterdam. Eerst trok hij in bij zijn zuster aan het Muzenplein en huurde daarna een kamer in de Scheldestraat. Eind 1940 betrok hij twee kamers in de Courbetstraat nummer 27, die hij huurde van de familie Nethe. Hier woonde Spier en hield hij zijn chirologiepraktijk tot hij aan de gevolgen van longkanker overleed op 15 september 1942.
De Joodse Raad en Westerbork
Etty begint op 8 maart 1941 met het bijhouden van een dagboek, op aanraden van Spier. In de eerste maanden dat zij in haar dagboekcahiers schrijft, staat haar innerlijke groeiproces centraal. Zij schrijft over haar ‘seelische Verstopfung’, de liefde en haar gevoelens voor Spier, haar vrouw-zijn, familieperikelen en haar voorliefde voor Rilke en de grote Russische schrijvers, Tolstoj en Dostojevski. Naarmate de oorlog voortduurt en de antisemitische maatregelen steeds meer ingrijpen in het leven van de Joodse bevolking, gaat Etty steeds vaker over de oorlogsomstandigheden schrijven. Zij vertrouwt diepe inzichten en filosofische beschouwingen over de haat, het lijden, over het lot en God toe aan het papier. Zij schrijft over haar keuze om bij de Joodse Raad te werken en haar verzoek om zich te laten overplaatsen naar doorgangskamp Westerbork om daar het lot van haar volk, het Massenschicksal, zoals zij dat noemde, te delen.
In juli 1942 solliciteert Etty met tegenzin, op aanraden van haar broer Jaap, naar een baantje bij de Joodsche Raad. Door protectie krijgt zij op 15 juli 1942 een aanstelling bij het kantoor Lijnbaansgracht in Amsterdam. Het administratieve werk bij de Raad deed zij met tegenzin en over de rol van de Joodsche Raad oordeelde zij negatief. Zij omschreef de Raad als ‘een stuk drijfhout op de oceaan na een schipbreuk waar mensen zich tevergeefs aan vastklampten’. Toen zij er eenmaal werkte deed de Raad haar nog het meest denken aan een ‘dolhuis’. Wel zinvol vond zij het werk dat zij in Westerbork te doen kreeg bij de afdeling ‘Sociale verzorging doortrekkenden’, waarheen zij op haar eigen verzoek op 30 juli 1942 wordt overgeplaatst.
Met verschillende tussenpozen- zij kon met verlof vanwege haar status die haar werk bij de Joodse raad met zich meebracht- verbleef Etty in
het doorgangskamp. Na elke verlofperiode keerde zij telkens terug naar het kamp. Zij had besloten dat zij het lot van haar volk wilde delen en om die reden ook niet wilde onderduiken, hoewel zij die mogelijkheid wel had. Haar laatste verlofperiode duurde een half jaar. Toen zij op 5 december 1942 naar Amsterdam teruggekeerde werd zij ziek. Pas op 5 juni 1943 was zij hersteld en kon zij weer terug naar Westerbork. Op 6 juni 1943 vertrok Etty definitief naar Westerbork.
Op 5 juli 1943 kwam er een einde aan de bevoorrechte status van de Joodse Raad afdeling van Westerbork. De helft van de medewerkers ging terug naar Amsterdam. Etty bleef met de andere helft van de medewerkers in het doorgangskamp. Zij wilde haar ouders en broer Mischa die op 21 juni 1943 in Westerbork waren aangekomen bijstaan, zo goed mogelijk voor hen zorgen en hen, zo lang als mogelijk, uit de deportatietrein houden.
De familie Hillesum in Westerbork
Op 21 juni 1943 kwam de familie Hillesum, vader, moeder en Mischa aan in doorgangskamp Westerbork. De Hillesums waren tijdens een van de laatste razzia’s in Amsterdam opgepakt. Jaap Hillesum was achtergebleven in Amsterdam. Hij werkte nog steeds in het Nederlands- Israëlisch Ziekenhuis. Hij ontkwam aan een eerdere razzia in 1942. Tijdens de razzia in de zomer van 1943 werd Jaap opgepakt en naar de Joodsche Schouwburg gebracht. Jaap wist met hulp van vrienden te ontsnappen, maar werd uiteindelijk tijdens de laatste razzia in Amsterdam alsnog opgepakt. Op 29 september 1943 werd hij op transport gesteld naar Westerbork.
Op 15 februari vertrok Jaap met het 82e transport dat uit 773 personen bestond naar het krijgsgevangenen- en concentratiekamp Bergen-Belsen. Jaap had op grond van zijn functie bij het N.I.Z een vrijstelling en hoefde daarom niet naar Auschwitz-Birkenau.
Kort voor de geallieerden Bergen-Belsen naderden werd besloten het kamp te ontruimen. De laatste gevangenen waaronder Jaap Hillesum werden naar evacuatietreinen vervoerd. Op maandag 9 april verliet Jaap Hillesum in erbarmelijke conditie het kamp. Op dinsdag 17 april 1945 overleed Jaap in de trein nabij de Duitse plaats Tröbitz.
Drie weken voordat Jaap aankwam in Westerbork was de trein met zijn ouders, broer en zus naar Auschwitz vertrokken. De Hillesums verbleven na aankomst nog zo’n tweeënhalve maand in het doorgangskamp tot aan het bevel tot deportatie waarover Etty in haar laatste bericht schrijft.
Voor Mischa Hillesum werden pogingen ondernomen om voor hem een uitzonderingspositie te creëren vanwege zijn muzikale begaafdheid. Mischa zou dan naar Barneveld overgeplaatst kunnen worden. Met name twee zusters Grete Wendelgast en Milli Ortman waren daarbij betrokken en de dirigent – en directeur van het Concertgebouw Willem Mengelberg. De Joden met deze geprivilegieerde status verbleven in kasteel de Schaffelaar en in Huize de Biezen. Een groot deel van de ‘Barnevelders’ overleefden de naziverschrikkingen. Mischa Hillesum had tot een van de ‘bevoorrechten’ kunnen behoren. Hij wilde echter geen gebruik maken van deze begunstiging. Mischa’s verzoek om zijn ouders mee te mogen nemen, was afgewezen en hij wees op zijn beurt de gunst van de autoriteiten af. Mischa verbleef ‘gesperrt’ in Westerbork, samen met zijn ouders.
Op 6 september komt het deportatiebevel voor de familie Hillesum. De trein met 987 personen, verliet op dinsdag 7 september 1943 de Drentse heide en bereikte op 10 september 1943 de eindbestemming, Auschwitz-Birkenau in Polen. Onderweg schreef Hillesum op een briefkaart een laatste groet aan haar vriendin Christine van Nooten. Zij wierp de kaart naar buiten vlak voordat de trein de Duitse grens passeerde. De familie Hillesum wachtte allen eenzelfde lot, vernietiging. Wat er met Hillesum is gebeurd na aankomst in Auschwitz is niet duidelijk. Het Rode Kruis vermeldt in een rapport dat na de oorlog is opgesteld dat overleven in de omstandigheden van het kamp waar de vrouwen van het 7 september transport in terecht kwamen, op een aantal uitzonderingen na, nauwelijks mogelijk was. Hillesums exacte overlijdensdatum is niet bekend, tot op heden wordt aangenomen dat zij net als bijna alle andere vrouwen van het 7 september transport na 30 november 1943 niet meer in leven was.
Literatuur
Etty Hillesum, Het Werk, uitgegeven onder redactie van Klaas A.D. Smelik; tekstverzorging door Gideon Lodders & Rob Tempelaars, Amsterdam: Balans, [1986] 2012, 6e druk.
Jan Willem Regenhardt, Mischa’s spel en de ondergang van de familie Hillesum, Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2012.