In 1941 en 1942 heeft Etty Hillesum in Amsterdam een dagboek bijgehouden. Waarschijnlijk deed zij dit op aanraden van de psychochiroloog Julius Spier als een vorm van therapie. Het schrijven in deze dagboeken was voor haar echter niet alleen een kwestie van psychische hygiëne, maar ook een opstapje om schrijfster te worden. Zij had de droom om na de oorlog als kroniekschrijfster vast te leggen wat zij had meegemaakt. In haar dagboeken en brieven probeerde zij zo nauwkeurig mogelijk weer te geven wat zij voor zich zag gebeuren. Zij moet zich echter hebben gerealiseerd dat haar kansen om deze droom werkelijkheid te laten worden, zeer klein waren. Zij maakte zich niet veel illusies hoe het met haar zou aflopen, wanneer zij naar Polen werd gedeporteerd. Daarom probeerde zij op twee manieren om haar geschriften niet tegelijk met haar te laten verdwijnen.
Aan de ene kant schreef zij twee brieven over de toestanden in Westerbork, de eerste in december 1942, de tweede op 24 augustus 1943. Die brieven kwamen bij Petra (Pim) Eldering terecht en via haar bij David Koning. Hij bouwde om de twee brieven een camouflage: in een inleiding tot de uitgave beschreef hij het leven van een gefingeerde schilder die hij Van der Pluym noemde. Bovendien voegde hij een derde brief eraan toe, die hij zelf had geschreven. Zo verscheen nog in 1943 de illegale editie van twee van Hillesums brieven onder de titel ‘Drie brieven van den kunstschilder Johannes Baptiste van der Pluym (1843-1912)’. Hoewel in dit boekje de naam Westerbork niet valt, was het de lezer zonder meer duidelijk om welk kamp het in deze twee brieven ging. Aan de andere kant vertrouwde Etty Hillesum haar Amsterdamse dagboeken toe aan haar huisgenote Maria Tuinzing, voordat zij op 6 juni 1943 definitief naar Westerbork vertrok. Zij gaf haar de opdracht om de cahiers aan de schrijver Klaas Smelik te overhandigen, mocht zij niet terugkeren. Hij moest voor publicatie zorg dragen. Etty Hillesum had Smelik leren kennen halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw en zij nam aan dat hij als schrijver de juiste kanalen zou weten te vinden om haar werk gepubliceerd te krijgen.
Toen na de oorlog bleek dat Etty Hillesum in Auschwitz was omgekomen, heeft Maria Tuinzing met Smelik contact gezocht en hem de cahiers overhandigd samen met een bundeltje brieven. Smeliks oudste dochter Johanna (in de dagboeken Jopie genoemd) typte een deel van het manuscript over – zij kon het moeilijk leesbare handschrift van haar vriendin ontcijferen. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw bood Klaas Smelik de dagboeken aan verschillende uitgevers aan, maar steevast kwam de door zijn dochter uitgetypte tekst terug met een beleefde weigering. Men vond de dagboeken te filosofisch. Maar de twee brieven die tijdens de oorlog illegaal waren gepubliceerd, werden herdrukt, eerst in 1959 in het tijdschrift ‘Maatstaf’, later in 1962 als afzonderlijke uitgave onder de titel: ‘Twee brieven uit Westerbork van Etty Hillesum’. De heruitgave trok niet veel belangstelling; de onverkochte exemplaren kwamen in de ramsj terecht. De tijd was nog niet rijp voor de visie van Etty Hillesum.
In 1979 echter lag de zaak anders. Klaas A.D. Smelik, de zoon van Klaas Smelik, zag het als zijn taak om alsnog voor een uitgave van de dagboeken te zorgen. Hij kreeg de dagboeken van zijn vader en legde contact met de Haarlemse uitgever Jan Geurt Gaarlandt. Deze toonde zich geïnteresseerd. Hij liet de manuscripten – voor zover niet reeds door Johanna Smelik overgetypt – door vrijwilligers overschrijven, die echter moeite hadden om het handschrift te lezen, waardoor in de tekst nogal wat fouten zijn gekomen. Op grond van deze tekst stelde Gaarlandt een bloemlezing samen uit de dagboeken (met name uit de laatste cahiers). Hij voegde daar enkele brieven van Etty Hillesum aan toe en schreef een inleiding. Als titel koos hij voor: ‘Het Verstoorde Leven’.
Op 1 oktober 1981 werd ‘Het Verstoorde Leven’ in de foyer van het Concertgebouw van Amsterdam aan de pers gepresenteerd. Heel wat vrienden van Etty Hillesum woonden deze samenkomst bij. De tijden waren veranderd. Nu was er wel grote belangstelling voor wat Etty Hillesum tijdens de oorlog had geschreven. De ene herdruk volgde op de andere – op het ogenblik zijn er het zesentwintig. Vertalingen verschenen en verschijnen over de hele wereld. Na ‘Het Verstoorde Leven’ publiceerde Gaarlandt een deel van de brieven die Etty Hillesum in het kamp Westerbork heeft geschreven, onder de titel ‘Het denkend hart van de barak’ (1982). Ook deze uitgave is regelmatig herdrukt en in verschillende vertalingen uitgekomen. Inmiddels had Johanna Smelik het zesde dagboekcahier teruggevonden (het zevende is helaas nog steeds spoorloos). Gaarlandt besloot het grootste deel van dit cahier afzonderlijk uit te geven onder de titel ‘In duizend zoete armen’ (1984), niet wetende dat het hier om een transcriptiefout gaat – in feite staat in de tekst ‘In duizend zachte armen’.
Op 17 oktober 1983 was de Etty Hillesum Stichting opgericht met het doel om de auteursrechten van de dagboeken en brieven van Etty Hillesum te beheren. Eén van de doeleinden was om tot een wetenschappelijk verantwoorde, volledige uitgave van Etty Hillesums nagelaten geschriften te komen. De tot dan toe verschenen edities waren bloemlezingen en bovendien niet door deskundigen getranscribeerd, hetgeen tot de nodige fouten in de tekst had geleid. Bovendien stonden er bij de tekst slechts enkele annotaties. Onder leiding van Klaas A.D. Smelik begon een groep van jonge onderzoekers aan het voorbereidende werk. De neerlandici Gideon Lodders en Rob Tempelaar maakten een transcriptie van de totale tekst, voorzien van manuscriptologische aantekeningen. Voor de passages in het Duits werden zij geholpen door de germaniste Beate Giebner. Van de twee illegaal gepubliceerde brieven uit Westerbork bleek een meer originele versie aanwezig te zijn in de bundel brieven die bij de dagboeken was gestoken. Deze versie werd in de integrale editie opgenomen. De spelling van Etty Hillesum bleef gehandhaafd, op een enkele verschrijving na, welke wijziging achterin het boek wordt verantwoord.
Ook worden de correcties die Etty Hillesum zelf aanbracht en de opmerkingen die zij later in de kantlijn heeft geschreven, in het kritische apparaat aangegeven. Bij de editie kwamen honderd pagina’s van annotaties die door Klaas A.D. Smelik op schrift werden gesteld op grond van het door het team verrichte onderzoek. Behalve de drie reeds genoemde onderzoekers hebben hieraan de volgende personen meegedaan: Wally de Lang, Els Lagrou, Duke Meijman en Jan Willem Regenhardt. In deze aantekeningen vindt men informatie over de personen die in de dagboeken worden genoemd, over de historische omstandigheden waaraan in de tekst wordt gerefereerd, over de aangehaalde citaten van andere auteurs en over de boeken die Etty Hillesum noemt. De annotaties zijn kort gehouden en hebben tot doel het verstaan van de tekst te vergemakkelijken. Want het was de bedoeling dat de integrale editie niet alleen volledig en wetenschappelijk verantwoord zou zijn, maar ook goed leesbaar.
In 1986 verscheen de integrale editie onder de titel: ‘Etty: De nagelaten geschriften van Etty Hillesum’. Het onderzoek lag daarmee niet stil. In elke volgende editie werden wijzigingen aangebracht in de annotaties en een enkele maal ook in de tekst. Bovendien zijn sindsdien nieuwe brieven van Etty Hillesum opgedoken die als aanhangsel in de laatste drukken van de integrale editie zijn opgenomen. In 2012 verscheen de zesde druk van de integrale editie onder een nieuwe titel: ‘Het Werk’.
Het Etty Hillesum Onderzoekscentrum heeft een digitale versie van de nagelaten geschriften ontwikkeld die voor wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is. Bovendien ook een tweetalige editie: originele tekst op de linker bladzijde, Engelse vertaling plus voetnoten op de rechterbladzijde, die in 2014 verscheen bij Shaker Verlag in twee delen.
(Tekst, Klaas Smelik)